Portet van Trabuc, hoofdoppasser in het Saint-Paul gesticht
Saint-Rémy: september, 1889 |
Portret van Madame Trabuc
Saint-Rémy: september, 1889 |
De twee portretten die Vincent van Gogh maakte van Charles-Elzéard Trabuc en zijn vrouw, Jeanne Lafuye Trabuc zijn opvallend, zowel wat de uitvoering betreft als de herkomst.
Over het Portret van Trabuc, oppasser in het Saint-Paul gesticht, schreef Van Gogh:
Een heel boeiend gezicht. Er bestaat een mooie ets van Legros die een oude Spaanse edelman voorstelt, als je dat nog weet, dat geeft je en indruk van het type man. Hij is 2 cholera-epidemieën lang in het gasthuis van Marseille geweest, enfin, het is een man die enorm veel dood en leed heeft gezien en in zijn blik ligt een zekere berusting die me onwillekeurig doet denken aan het gezicht van Guizot, want dat zit er ook in, in dat hoofd, maar dan anders. Maar hij is een man van het volk en eenvoudiger. Enfin, je zult wel zien of het lukt en of ik er nog een van maak.
Van Gogh genoot van het gezelschap van Trabuc (of “de majoor” , zoals hij door de inwoners werd genoemd). En inderdaad, de Van Gogh biograaf David Sweetman opperde dat “Trabuc de rol op zich had genomen van de vaderfiguur en volksman Roulin, die hij op zijn beurt had overgenomen van de oude Tanguy."1
In tegenstelling tot Van Gogh’s genegenheid voor Trabuc waren zijn opmerkingen over de vrouw van Trabuc in een brief aan Theo een stuk minder vriendelijk en grensden zelfs aan wreedheid:
Ik heb het hem geschonken en ik zal ook zijn vrouw maken, als zij wil poseren. Het is een verdorde, zielige, heel geresigneerde vrouw, niets bijzonders en zo onbetekenend dat ik [juist] heel veel zin had dat stoffige grashalmpje te schilderen. Ik heb soms met haar gepraat, als ik olijfbomen achter hun huisje schilderde en dan zei ze dat ze niet geloofde dat ik ziek was – enfin, dat zou jij op dat moment ook zeggen, als je me zag werken, mijn geest helder, en mijn vingers zo zeker dat ik zonder maar ook een enkele maat te nemen die Piëta van Delacroix getekend heb.
De uitvoering van de twee werken is inderdaad opvallend en Theo zelf omschreef het portret van Trabuc als “buitengewoon” (Brief T33). Ronald Pickvance, een belangrijk Van Gogh kenner, schrijft over het werk:
De herkomst van de twee portretten is eveneens interessant. Allereerst zijn geen van beide schilderijen originelen. Van Gogh schilderde beide portretten en schonk ze vervolgens aan de Trabucs. Helaas zijn de originelen verdwenen maar Vincent maakte ook kopieën van de portretten voor zijn broer Theo. En het zijn deze twee kopieën die het hebben overleefd. De herkomst van het portret van Madame Trabuc is zeker intrigerend omdat het decennia lang als “verloren” werd beschouwd en rond de helft van de negentiger jaren weer boven water kwam. Otto Krebs, die via de Thannhauser Art Gallery in Berlijn in bezit kwam van het schilderij, bewaarde het veilig in een grote kluis in zijn huis in de buurt van Weimar tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens werd het overgedragen aan een stichting die Krebs zelf in het leven had geroepen. Rond 1947 opende een Russische officier, die het huis van Krebs in beslag had genomen, de kluis en verzond de inhoud naar Leningrad (nu Sint Petersburg). Daar werd het Portret van Madame Trabuc in een zeer geheime opslagplaats van de Hermitage bewaard tot de jaren negentig. Blijkbaar was zelfs de directeur van de Hermitage zich niet bewust van de inhoud van deze opslagplaats.
Biografische informatie
Charles-Elzéard Trabuc werd geboren in Manosque, Basses-Alpes, op 28 Maart 1830. Hij stierf in Saint-Rémy op 25 September 1896, zes jaar na de dood van Van Gogh. Zijn vrouw, Jeanne Lafuy Trabuc stierf in 1903.
|
(Vertaald door Jan Geerling)
Terug naar de homepage van de Van Gogh Galerij