Return to the main Vincent van Gogh Gallery page

Herinnering aan J. van Gogh-Bonger

Door V. W. van Gogh


Johanna Gesina Bonger, de vrouw van Theo, werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1862. Zij was de vijfde in een gezin van zeven kinderen. Haar vader was makelaar in assurantiën. Hij hield veel van muziek en mijn moeder had bijzondere herinneringen aan kwartetavonden in het ouderlijk huis.

Zoals toen gebruikelijk was, gingen de beide oudste zoons op de Handelsschool en daarna als bediende op een kantoor. Het sprak vanzelf dat de oudere dochters de moeder hielpen in de huishouding. De jongeren leerden meer. Mijn moeder behaalde haar Engelse aktes, haar jongere zuster ging op een condervatorium en de jonste broer studeerde rechten (Mr. W.A. Bonger, later hoogleraar te Amsterdam).

Mijn moeder’s lievelingsbroer was Andries (Dries) op wie zij in leeftijd volgde. Deze was in Parijs bevriend met Theo van Gogh en kende Vincent (zie de Brieven). Hij was later in Amsterdam werkzaam in het verzekeringswezen. Toen was hij goed bevriend met Odilon Redon van wiens werk hij een grote verzameling bezat. Hij had ook verscheidene schilderijen van Vincent, Cézanne en Emile Bernard, die hij goed kende.

Naast de Bonger-familie woonde op de Weteringschans tegenover het Wetering plantsoen de familie Weissman. Mijn grootmoeder was een zuster van vader Weissman en de kinderen groeiden met elkaar op . Eén van hen was A.W. Weissman, de architect van het Stedelijk Museum te Amsterdam en schrijver over de 17e eeuwse en latere architectuur. (Zijn herinneringen zijn gepubliceerd in het jaarboek XLII van het Genootschap Amstelodamum – 1948. (Hij beschrijft o.a. de Weteringschans uit zijn jeugd).

Johanna Bonger was een vrolijk en levendig kind. Zij studeerde Engels en deed haar middelbare examens A en B. Zij was daarvoor een paar maanden in Londen, waar zij in de bibliotheek van het British Museum werkte. Voor haar examen moest zij één schrijver uitvoeriger bestuderen. Ze koos toen Shelley. Zoals zo vele jonge mensen uit haar tijd bewonderde zij Multatuli, waarvan ook zij de invloed onderging.

Vanaf haar zeventiende jaar hield zij een dagboek, waarin zij met grote openhartigheid en klaarheid haar gevoelens en belevenissen beschreef.

Op 22-jarige leeftijd werd Johanna lerares aan een meisjes-kostschool te Elburg en daarna gaf zij enkele maanden les aan de meisjes-H.B.S. te Utrecht. In 1889 trouwde zij met Theo van Gogh, een vriend van haar broer Andries, die ook in Parijs woonde.

In 1891 na anderhalf jaar van geluk, keerde Johanna met haar zoontje, enige meubels en een groot aantal schilderijen, die in die tijd als non-valeurs werden beschouwd, naar Holland terug. Een inventaris lijst van schilderijen met namen als Monticelli, Gauguin, Van Gogh, geredigeers door een bekende persoonlijkheid in die jaren, meldt 200 schilderijen van Vincent van Gogh F 2.000,-. Van vele zijden werd haar aangeraden de schilderijen “weg te doen”, maar zij dacht er niet aan.

In het voorjaar van 1891 vestigde Johanna van Gogh – Bonger zich te Bussum, toen nog een klein en rustig dorpje.

Haar dagboek, waarin zij gedurende haar korte gelukkige huwelijk niet schreef, begint in 1891 opnieuw met de woorden: “Tout n’est que rêve!”. Om een indruk te geven van het leven en denken van mijn moeder in die jaren, laat ik hier enige fragmenten volgen.


15 november 1891

Om hem (het kind) gezonde frisse lucht te geven, ben ik hier in Bussum gaan wonen, om de kost te verdienen voor ons beiden ben ik een pension begonnen. Nu moet ik zorgen dat ik door al die huishoudelijke beslommeringen niet verlaagd word tot een huishoudmachine, maar ik moet mijn geest wakker houden. Theo heeft me veel geleerd over kunst, nee, laat ik liever zeggen, hij heeft me veel geleerd van het leven.

Behalve de zorgen voor het kind heeft hij moij nog een andere taak nagelaten, het werk van Vincent, dat zoveel mogelijk te laten zien enwaarderen. Al die schatten, die Theo en Vincent verzameld haden ongeschonden te bewaren voor het kind, ook dat is mijn werk. Ik ben niet doelloos, wel voel ik mij eenzaam en verlaten.


18 November 1891

Voor het eerst heb ik weer kunnen werken vanavond. Het eerste halfjaar dat ik hier heb doorgebracht, heeft me zo ontzettend veel inspanning gekost om de meest gewone huishoudelijke dingen te leren, dat ik voor niets anders een gedachte over had.

Ik las wel eens iets, maar het was een gewone roman of een krant. Nu eindelijk zit de huishoudmachine zowat in elkaar en al ben ik er overdag aldoor mee bezig, toch neemt het niet meer zo mijn gedachten in beslag en kan ik weer ‘s avonds werken...


24 februari 1892

Vanmiddag een bezoek van twee schilders, Verkade en Serusier. Het was een genot weer eens Frans te kunnen spreken. Zij vinden het werk van Vincent prachtig, het was zo iets ongewoons – die uitroepen van bewondering te horen – daarmee is men in Holland niet zo scheutig als het ‘t werk van Vincent betreft. Het herinnerde me aan die goede dagen in Parijs. Morgenavond is in Arti de kunstbeschouwing van Vincent’s tekeningen. Ik stel me er veel van voor. Het is een gevoel van een onbeschrijflijke triomf als ik denk dat het eindelijk gekomen is, de waardering, het mooi vinden. Ik moet er heen om te horen wat men zegt, hoe men zich houdt, zij die vroeger Vincent uitlachten en voor de gek hielden.

Januari en Februari ben ik aldoor druk bezig geweest met de schilderijen. Na oneindig veel geschrijf van Isaacson en een bezoek van Toorop zijn er nu eindelijk 10 schilderijen bij Buffa in Amsterdam, 20 bij Oldenzeel in Rotterdam, in December kunstbeschouwing in Pulchri en nu Donderdag 25 Februari die in Arti. Het is een heerlijke avond geweest. Iedereen van wie ik graag wilde dat ze de werken zagen, was gekomen: Breitner, Israëls, Witsen, Jan Veth, Jan Stricker, en Kee Vos, Martha van Eeden. Het was stampvol. De mensen vonden ze mooi. Nu ga ik in ernst en met ijver aan de brieven beginnen. Ik heb nu mijn dagboek zowat bijgewerkt en zal het verder trouw bijhouden. Het kind moet later tenminste kunnen oordelen over het leven van zijn moeder, wat zij gedacht, gevoeld, gewild heeft. Haar dagboek en de brieven van zijn Vader en zijn oom, daarmee kan hij hun leven weer opbouwen uit het verleden.


3 Maart 1892

Vanmorgen bij Wisseling in Amsterdam geweest en genoten. Het lijkt er opTheo’s zaaltjes Boulevard Montmartre, iets minder gedistingueerd, de omgeving, maar er waren prachtige dingen. Een kleine Corot, een molentje boven op een groene heuvel, een verrukkelijke Monticelli, bloeiende bomen, een prachtige Neuhuys, een kindje bij de wieg, een stilleven van Vollon, koel en voornaam van toon, een Miechel, prachtig, een sombere, fantastische Breitner. Ik had in tijden niet zo veel moois bij elkaar gezien. Ik had een klein dingetjee van Vincent bij me, maar een heel heel mooi, dat ik heb laten zien en nu willen ze er ook een paar van hem in commissie hebben. Wat een triomf. Ik ben er zo blij om. Het maakte mijn hele dag gelukkig. Toen ik vanmiddag met het kind terugspoorde naar Bussum, was de lucht zo heerlijk mooi. Telkens een gouden zon schietende uit de witte nevelige wolken. Het was me of het Theo’s aangezicht was, zich verheugende over de erkenning van zijn broer!

Vanavond een brief van Toorop dat de expositie in den Haag nu ook wel spoedig zal zijn, de helft van deze maand. Wat een storm van aandoeningen zal dat teweeg brengen. We moeten al onze moed bijeen rapen voor die tijd en sterk zijn tegen de aanvallen, want wat zullen die er zijn!...


6 Maart 1892

De laatste dagen ben ik ieder vrij uurtje dat ik heb, verdiept in de brieven. Ik heb het te lang uitgesteld maar neem het me nu voor als een geregeld werk dat steady aan afgemaakt moet worden. Niet met de hartstocht van de eerste dagen, want ik ben er tot ‘s nachts toe aan bezig geweest en zulke buitensporigheden kan ik mij niet veroorloven. Mijn eerste plicht is wakker en gezond te blijven om voor het kind te zorgen. Ik leef geheel en al in gedachten met Theo ebn Vincent. Oh, het oneindig fijne en tere en lieflijke van die verhouding. Hoe voelen zij voor elkaar, hoe begrijpen zij elkaar en och het aandoenlijke van Vincent’s afhankelijkheid soms. Theo doet het hem nooit gevoelen, maar hij voelt het soms zelf en dan zijn zijn brieven navrant. Ik heb er dikwijls bij moeten huilen. Mijn lieveling, mijn lieve, lieve Theo. Bij elk woord, tussen elke regel denk ik aan jou. Wel heb je me in die korte tijd dat we samen waren tot een deel van jezelf gemaakt.. Ik leef nog altijd dóór en met je. Mocht je geest me blijven bezielen. Dan zal het goed gaan, ook met ons jongske. Wie zal dat boek over Vincent schrijven?


20 Maart 1892

Een deel van Vincent’s schilderijen zijn tentoongesteld bij Oldenzeel in Rotterdam. In de Rotterdammer Courant hebben twee artikelen gestaan door de Meester en in een andere courant nog een heel enthousiast stuk er over. Het is mij een onuitsprekelijke voldoening dat hij zo meer en meer bekend wordt. Ik ben Woensdag met Vincentje naar Leiden geweest, waar we erg prettig samen Wil’s verjaardag vierden. En de volgende dag ging ik naar Rotterdam om Oldenzeel zelf eens te spreken en te zien hoe het er was. Hij heeft een prachtig huis: haast een marmeren paleis, en in één van de gangen waren de tekeningen. Prachtig. De schilderijen hinger er niet zo goed. Hij had om sommige schilderijen lijsten gefabriceerd die erg lelijk stonden. Maar in het najaar wil hij nog eens exposeren en dan kan het prachtig worden...


25 Maart 1892

Een brief van Toorop dat hij nog de expositie van Vincent zal arrangeren. Dit is tenminste alweer een last van mijn hart. De schilderijen zijn nu weg. Het schip is in zee!...


27 Maart 1892

Regenachtige Zondag. Kennis gemaakt met Gavarni door het boek van de Concourt. Ik vergelijk zo graag het leven van andere artiesten met dat van Vincent. Gavarni leed ook vaak armoede en misère. Ook met moeite en werken zijn talent gevormd, niet er mee geboren. Ik heb het boek nog maar vluchtig gelezen, ga het goed doorwerken en dan de lithografiën die ik heb nog eens rustig bekijken.

Vanavond een brief van Pulchri. De tentoonstelling opent 6 Mei in de nieuwe zalen. Dit is dus voor elkaar.


31 Maart 1892

Een mooie zonnige dag In de boom voor het huis zingt een merel zijn hoogste lied. Wat is dit alles weer nieusw voor mij. Deze vogels, bloemen en planten. Nu pas merk ik dat ik opgevoed ben in een huis in de stad en dat ik in mijn jeugd nooit buiten ben geweest...


7 April 1892

Sedert een paar dagen logeert moeder Van Gogh hier. ‘s Middags zitten we gezellig samen in de serre en praten over van alles, over de familie aangelegenheden, alles van vroeger, dat hoor ik zo graag. Ik moet ook nog veel te weten komen omtrent Vincent. Dan ga ik het alles opschrijven.


13 Mei 1892

Zondag is de tentoonstelling van Vincent in Den Haag. Wat zal die dag brengen? Voldoening of teleurtstelling? Hoe lang heb ik er op gehoopt. Eindelijk zal het een feit worden.


18 Mei 1892

De opening is geweest 16 Mei. Het was niet mooi. Daarvoor was er niet genoeg zorg aan besteed. Maar er was ruimte en licht om de schilderijen te zien. Dat was alles. Er kwamen veel mensen ‘s middags. Het meest plezier deden mij de oude Israëls. Hij vond sommige heel mooi, maar hij zei er was een grens tussen dingen die geschilderd kunnen worden en die het niet kunnen worden. En Vincent had dikwijls dingen willen schilderen die onmogelijk waren, de zon b.v. Maar waar hij dingen had gekozen die binnen zijn bereik lagen, had hij veel moois geleverd...Toorop was charmant als altijd, vriendelijk, eenvoudig, innemend.


21 Juni 1892

Zondag opening van de Keuze-tentoonstelling. Ik hoop dat ik er heen zal kunnnen gaan met Wil (Wil van Gogh, zus van Vincent. JG).


26 Juni 1892

Opening van de Keuze-tentoonstelling. Ik heb o zoveel moois gezien. Het bruidje van Thijs Maris, dat is fijn en teer als ons geluk was. En het grootste stuk van Israëls, Alleen op de wereld, dat is somber en droevig. Ik heb er verdriet over dat er niet twee mooiere van Vincent waren gekozen. Ik begin een plan te maken voor een tentoonstelling in Arti van alles van Vincent. Dit moet er eens komen.

Wat voelde ik mij alleen tussen die massa mensen. Het vriendelijkst was der Kinderen, zijn prettige begroeting is mij bij gebleven. Toorop was er, Breitner, v.Eeden, Jolles, allemaal mensen die ik half ken.


26 September 1892

Het naast aan mijn hart ligt de expositie van Vincent die in December in de Panorama-zaal zal worden gehouden. Ik heb het zelf met v. Kesteren besproken en Jan Veth en Holst zullen het arrangeren. Dit is weer iets om naar uit te kijken...

Gisteren was een vreemde dag. Eerst ‘s middags met Pa en het kind gewandeld, de ‘s Gravelandse weg op. Het was een heerlijke stille herfstdag. Na het eten ging ik mee naar Amsterdam om Beb (mijn moeders jongste zus) te horen zingen in Ons Huis. Het was een aardig gezicht, die concertzaal niet vol van mooi geklede dames en heren, maar vol mensen in hun armoedige plunje met vermoeide en verweerde gezichten, die eindelijk nu ook eens een avondje hadden van genot en ontspanning. Ik volgde de uitsrukking op de gezichten bij de verschilende nummers. De sonate van Grieg liet hen koud. Daar begreep niemand iets van. De liedjes die Beb zong werden erg genoten, en bij de treurige eindjes werden ze erg sentimenteel., de ogen zwommen. De voordrachten werden ook prachtig gevonden, de Blinde van v. Beers, en Met z’n achten en het Breistertje. Het was een aardige avond En het gezicht aan het station op de stad bij avond was verrukkelijk mooi.

Morgen zal ik beginnen wat te vertalen. Ik moet nog wat bijverdienen....

Daartoe vertaalde mijn moeder gedurende een aantal jaren uit het Frans en Engels Feuilletons voor de Kroniek, het weekblad onder redactie van P.L. Tak. De uitgever van de eerste jaargang was de firma C.M. van Gogh. Wekelijks verschenen hierin o.a. prenten van Marius Bauer, en ook de serie litho’s “Bekende Tijdgenoten” van Jan Veth.

Over de brieven van Vincent schreef zij in die tijd aan een vriendin:

“De brieven hebben een grote plaats in mijn leven ingenomen al van het begin van Theo’s ziekte. De eerste eenzame avond die ik na mijn terugkeer in ons huis doorbracht, nam ik het pak brieven. Ik wist dat iker hem in terug vinden zou. Alle avonden was het mijn troost na de ellendige dagen. Het was niet Vincent die ik er in zocht, maar Theo. Ik dronk ieder woord, ik nam iedere kleinigheid in mij op. Ik las de brieven niet alleen met mijn hart, maar met mijn gehele ziel. En zo is het al die tijd gebleven. Ik heb ze gelezen en herlezen totdat de figuur van Vincent helder voor mij stond. Stel je een ogenblik voor wat ik ondervond toen ik in Holland terug kwam. Toen ik me bewust was van de grootheid en het edele van dat eenzame artiestenleven. Stel je de teleurstelling voor die ik ondervond door de onverschilligheid waarmee men mij tegemoet trad als het ging om Vincent en zijn werk. Het maakte mij soms heel treurig. Ik herinner mij dat ik verleden jaar op de dag van Vincent’s overlijden, nog ‘s avonds laat het huis uitliep. Het waaide, het regende en het was pikdonker. Overal in de huizen zag ik licht en mensen die om de tafel zaten. En ik voelde me zo verlaten dat ik voor het eerst begreep wat Vincent gevoeld moet hebben in de tijd toen iedereen zich van hem af keerde, toen hij zich voelde “alsof er geen plaats voor hem was op deze wereld...” Ik wilde dat ik je de invloed kon laten voelen die Vincent op mijn leven heeft gehad. Hij heeft geholpen mijn leven zo in te richten dat ik vrede met mijzelf kan hebben. Sereniteit – dat was het geliefkoosde woord van beide, wat zij als het hoogste beschouwden. Sereniteit – ik heb die gevonden. Die winter, toen ik alleen was, ben ik niet ongelukkig geweest. “Droevig, maar altijd blijde” is een van zijn gezegden, die ik nu heb begrepen.”

Ons grote huis te Bussum, “Villa Helma”, Koningslaan 4, was dikwijls vol mensen. Veel van mijn moeder’s blijvende vriendschappen dateerden uit die tijd. In de loop van de jaren verbleven allerlei toen of later bekende figuren enige tijd bij ons. Onze huiskamer was klein maar heel gezellig. Boven de schoorsteen hingen de Aardappeleters. Daartegenover boven de grote kast de Oogst. Boven de deur de Boulevard de Clichy. Boven de piano hingen vier schilderijen van Monticelli. Naast de kast de zelfportretten van Guillaumin en Bernard en naast de schoorsteen de Vaas met bloemen van Vincent (de paarse vaas). Aan de rand van de wit porceleinen kap van de petroleumlamp boven de tafel hingen een paar Japanse prenten. In een andere kamer hing het grote schilderij van Gauguin uit Martinique boven Theo’s canapé, die bekleed was met een Oosters tapijt. Dit was toen gewoonte, maar het zou thans heiligschennis worden genoemd. Inde gang beneden hingen Vincent’s tekeningen van de binnenplaats van het ziekenhuis te Arles en de fontein te St. Rémy. Op de slaapkamer de drie bloeiende boomgaarden, de bloeiende amandeltak, de Piëta naar Delacroix en La veillée naar Millet.

Hoewel mijn moeder het druk had met haar huishouden, bemoeide ze zich veel met mij. De middagen maakte zij hiervoor vrij.

Van tijd tot tijd kwamen er mensen om de schilderijen te zien. De voortdurend talrijker wordende tentoonstellingen gaven mijn moeder veel werk. Jaren lang gebeurde het inpakken en soms ook het maken van de kisten bij ons in de gang, wat een geweldige rommel meebracht. Gelukkig was er in het dorp een timmerman (Verkouteren, later opgevolgd door “Janus”) die van een schilder geleerd had schilderijen te emballeren. Ik herinner mij de tochten naar de goederenloods van het station voor de verzending of ontvangst van kisten.

Mijn moeder bezat een onafhankelijke geest en haar ideeën weken daarom wel eens af van die van haar familie. Zij werd kort na de oprichting lid van de SDAP wat haar weer met andere personen in contact bracht. Maar zij bemoeide zich niet met het openbare leven. En wijdde zich geheel aan haar kind, haar tweede echtgenoot en andere dingen.

In 1901 hertrouwde zij met Johan Cohen Gosschalk, schilder en schrijver over kunst, die veel jonger was dan zij. Wij verhuisden toen naar een door Willem Bauer gebouwd huis. Eikenhof, Regentesselaan 39. Hij bezat een fijne en gevoelige geest, maar hij is veel ziek geweest. Na zijn dood in 1912 zei mijn moeder dat zij dikwijls door zijn toedoen helderder en zuiverder had leren zien.

In 1903 verhuisden wij naar Amsterdam. Dezelfde schilderijen als te Bussum hingen in de kamers. Mijn moeder woonde 25 jaar in het zelfde bovenhuis, Brachthuizerstraat 2, hoek Koninginneweg.

Gedurende de zomer van 1905 vond een grote tentoonstelling plaats van het werk van Vincent in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Mijn moeder kon daarvoor zalen huren. Er kwamen in twee maanden tweeduizend bezoekers. In die tijd wilde het Rijksmuseum geen schilderij van Vincent in bruikleen nemen. Slechts wilde het twee tekeningen ten geschenke aannemen. In het buitenland werden meer tentoonstellingen gehouden, o.a. verschillende bij Cassirer in Berlijn. Het Folkwang Museum te Hagen was het eerste dat schilderijen van Vincent in eigendom bezat. Zij zijn later te Amsterdam verkocht. De eerste keer dat in Engeland schilderijen van Vincent tentoongesteld werden, was de Post-impressionist Exhibition te Londen in 1910. Er werd nogal mee gespot, maar thans bevinden zich de Zonnebloemen en de Stoel in de Tate Gallery.

Gedurende al die jaren heeft mijn moeder zich bezig gehouden met het rangschikken van de brieven van Vincent, waarvan het meerendeel ongedateerd is. De volgorde kon slechts worden bepaald door vergelijking met andere brieven of stukken. In het begin schreef zij met de hand over. Later werden ze getikt. De drukproeven heeft ze zelf gecorrigeerd. Van de Duitse uitgave die tegelijk verscheen met de Hollandse, corrigeerde zij de vertaling.

Het eerste deel van de Hollandse uitgave verscheen in het voorjaar van 1914. Mijn moeder was erg blij dat het eindelijk zo ver was. Zij woonde toen tijdelijk bij mij in een gehucht in de Pyreneeën, waar ze bezig was met de correctie van het tweede deel. Het eerste exemplaar daarvan vond ik in November 1914 toen ik naar Amsterdam terug kwam om te trouwen. Mijn moeder bracht het derde deel mee toen ze in het volgend voorjaar bij ons te Parijs kwam.

In de herfst van 1915 vertrokken mijn vrouw en ik naar New York waarheen ze ons zes maanden later volgde. Daar begon ze met de engelse vertaling. Toen wij in 1918 naar Japan gingen, bleef ze in New York achter, waar zij zich goede vrienden had verworven. Een jaar later keerde ze terug naar Holland, waar zij de vertaling van het tweede deel beeindigde. Bij haar dood, 2 September 1925, was ze gekomen tot Brief 526.

Een Engelse uitgave was altijd een groot verlangen van haar geweest, maar ze weigerde mee te werken aan een gedeeltelijke publicatie. Wel beleefde zij de Tweede Hollandse druk, wat voor ons land een groot succes betekende. Mijn moeder hield er van met haar tijd mee te gaan en ze paste zich daarbij wonderwel aan. Zij las veel. Later had ze een bijzondere belangstelling voor levensbeschrijvingen. Toen ze ouder werd mochten jonge mensen haar graag en zij was ook op hen gesteld. Zij genoot veel van eenvoudige dingen en ze was steeds haar gezelschap waard.

Bij haar begrafenis zond de Directie van de Wereldbibliotheek (Toen de Heer L. Simons) een krans met het opschrift: Trouw, Toewijding en Liefde.

V.W. van Gogh


1. Buffa and Oldenzeel, art dealers.
2. "Pulchri," the artists' association of The Hague with its own exhibition halls (like Arti in Amsterdam).
3. Art dealer.
4. Jozef Israëls (1824-1911), famous painter of The Hague School.
5. Derkinderen (1859-1925), a painter, later director to the academy at Amsterdam.
6. Van Eeden (1860-1932), poet, novelist, later would-be reformer. Breitner, well-known painter, teacher at The Hague, see letters. Jolles, essayist.
7. The Gallery's manager.
8. Jan Veth (1864-1925), renowned painter and author, friend of my mother.
9. Roland Holst (1869-1938), graphic artist, later director of the academy at Amsterdam.
10. My mother's youngest sister Elisabeth.
11. A concert hall of an educational association in a workmen's quarter of the town.
12. Marius Bauer (1864-1932), painter, well known for his oriental etchings.

(Bewerkt door Jan Geerling)


Terug naar de Van Gogh Archief pagina

Terug naar de Homepage van de Van Gogh Galerij